De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over een strafvervolging wegens laster in hoofde van de oprichter van Schild en Vrienden. Een tweede beklaagde werd veroordeeld tot een werkstraf van 70 uur wegens onder andere belaging van een onderzoeker van de universiteit Gent.
Feiten
Op 11 juni 2019 legt een man klacht met burgerlijke partijstelling neer bij de onderzoeksrechter tegen de oprichter van Schild en Vrienden (de eerste beklaagde) en een (op dat moment nog) onbekende persoon wegens laster en bedreigingen. De man is werkzaam als assistent en doctoraatsonderzoeker aan de Universiteit Gent.
Naar aanleiding van een Pano-reportage over Schild en Vrienden besloot de doctoraatsonderzoeker op 7 maart 2018 het twitteraccount “Schuld & Vrienden” aan te maken. Met dit account trachtte hij op kritische wijze een tegenantwoord te bieden aan de volgens hem racistische, negationistische, homofobe en anti-feministische uitspraken en propaganda van de eerste beklaagde en zijn organisatie. De doctoraatsonderzoeker koos er voor om bij het tweeten zijn identiteit bewust verborgen te houden.
Op 30 mei 2019 raakte de identiteit van de onderzoeker bekend. Dit leidde tot een grote stroom aan haatberichten en berichten met bedreigende inhoud. Op 4 juni 2019 vermeldde de eerste beklaagde op zijn persoonlijke Facebookpagina de identiteit van de doctoraatsonderzoeker. Daarbij beschuldigde hij hem ook van inbreuken op de privacywetgeving (zo zou de onderzoeker privégegevens van rechtse studenten van zijn faculteit online bekend maken). De doctoraatsonderzoeker werd hierna opnieuw het slachtoffer van haatberichten. Op zijn adres ontving hij twee pakketten incontinentiemateriaal.
De burgerlijke partij heeft deze privacy-beschuldigingen altijd met klem ontkend. In een persbericht van 6 juni 2019 meldde zijn werkgever, de universiteit Gent, dat ze na een onderzoek ook geen enkele deontologische of strafrechtelijke fout kon vaststellen.
In juli 2020 noemt de eerste beklaagde op zijn twitteraccount opnieuw de naam van de onderzoeker. Die voelt zich daarop opnieuw ernstig aangetast in zijn veiligheidsgevoel. Op 8 april 2021 post de eerste beklaagde een video op zijn persoonlijk YouTube-kanaal, waarin de eerdere beschuldigingen ten aanzien van de onderzoeker worden herhaald.
Tijdens het gerechtelijke onderzoek raakt de naam van de tweede beklaagde bekend. Zo werden de testpakketten met volwassenenluiers via het internetabonnement van de tweede beklaagde aangevraagd. Bij deze bestellingen gebruikte de tweede beklaagde de naam en de adresgegevens van de doctoraatsonderzoeker.
Tenlasteleggingen
Op basis van het onderzoek moest de eerste beklaagde zich voor de rechtbank verantwoorden wegens laster, omwille van zijn uitlatingen in de videoboodschap van 8 april 2021 op zijn persoonlijk YouTube-kanaal. De tweede beklaagde moest zich verantwoorden voor valsheid in informatica, valse naamdracht en belaging.
Beoordeling schuldvraag
Bij het beoordelen van de schuldvraag steunde de rechtbank zich onder meer op de volgende overwegingen.
Eerste beklaagde
-
De rechtbank oordeelt verder dat opdat er sprake zou zijn van een drukpersmisdrijf er niet noodzakelijk sprake moet zijn van de verspreiding van een geschreven tekst, maar dat ook de verspreiding van louter mondelinge of audiovisuele meningsuitingen een drukpersmisdrijf kan opleveren. De rechtbank wijkt hierdoor af van de cassatie rechtspraak die tot op vandaag bestaat.
-
De rechtbank overweegt daarbij dat een verschil in behandeling tussen enerzijds de groep van personen die hun mening (die niet is ingegeven door racisme of xenofobie) publiekelijk online uiten in een geschreven tekst of in een geschreven tekst in combinatie met klank en/of beelden, en anderzijds de groep van personen – waartoe de eerste beklaagde behoort – die hun mening (die niet is ingegeven door racisme of xenofobie) publiekelijk online uiten via een louter audiovisuele boodschap, op grond van de zeer toevallige omstandigheid of de audiovisuele boodschap al dan niet ondertiteld is, arbitrair zou zijn en dus in strijd met artikel 14 EVRM, in samenlezing met artikel 10 EVRM.
- Besluitend oordeelt de rechtbank dat de bovenvermelde overwegingen haar nopen tot een extensieve/evolutieve interpretatie van de Grondwet. Volgens haar maakt het ten laste gelegde misdrijf dan ook een drukpersmisdrijf uit waarvoor het Hof van Assisen bevoegd is.
Tweede beklaagde
- De rechtbank heeft de zaak lastens de eerste beklaagde afgesplitst van de zaak lastens de tweede beklaagde, nu er volgens haar geen samenhang is tussen de beide voornoemde zaken.
- De elementen uit het strafdossier zijn gewichtig en met elkaar overeenstemmend: zonder enige redelijke twijfel tonen zij de schuld van de tweede beklaagde aan. Die gaf tijdens zijn ondervraging deze feiten ook toe.
- Bij het bestellen van de verschillende pakketten incontinentiemateriaal op naam van de onderzoeker en het gebruik van diens adres, viseerde de tweede duidelijk de burgerlijke partij in de beslotenheid van diens woning. De tweede beklaagde wist op dat moment ook dat de onderzoeker kort voordien reeds het mikpunt was geweest van een golf van vijandige online commentaren aan diens adres. Het was zijn doel om de onderzoeker angst aan te jagen.
-
Het veiligheidsgevoel van de onderzoeker werd door het handelen van de tweede beklaagde – waarbij gegeven de context van eerdere haatberichten en bedreigingen een inherent repetitief element lag verscholen - ernstig aangetast, temeer omdat de belagende handelingen zich daardoor niet langer beperkten tot de online omgeving, maar doordrongen tot zijn fysieke leefwereld.
Strafmaat
De rechtbank veroordeelde de tweede beklaagde tot een werkstraf van 70 uur (of een gevangenisstraf van 7 maanden bij niet-uitvoering van de werkstraf). Aan de burgerlijke partij moet hij een schadevergoeding van 1.250 euro en een rechtsplegingvergoeding van 627,91 euro betalen.
Motivering rechtbank
Bij het bepalen van de strafmaat hield de rechtbank onder andere rekening met volgende elementen:
-
De ernst van de feiten die een reële impact hadden op de persoon van de burgerlijke partij, en bij uitbreiding van diens naaste omgeving. De tweede beklaagde heeft daardoor de grenzen van hetgeen maatschappelijk toelaatbaar is in het kader van een ideologische discussie met de voeten getreden.
- Het tot op heden blanco strafverleden van de tweede beklaagde, die bovendien zijn verantwoordelijkheid voor zijn wandaden inmiddels grotendeels heeft erkend.
-
De schending van de redelijke termijn; met name de periode van onverantwoord lange stilstand tussen de datum van de aanvankelijke eindvordering (6 juli 2022) en de datum van de kennisgeving van de rechtsdag voor de raadkamer (2 januari 2023).
Het volledige (geanonimiseerde) vonnis kan u nalezen via onderstaande PDF.